De weiger-ouder: dwang tot omgang?
Kinderen die hun vader of moeder niet meer mogen zien van de andere ouder, het levert schrijnende situaties op. De Tweede Kamer eist maatregelen om af te dwingen dat het minder vaak voorkomt en wil de weiger-ouder dwingen tot omgang. De Kamer wil dat het strafrecht vaker ingezet wordt, of dat de wet wordt aangepast zodat die strenger is voor de weigeraar.
Bron: de Telegraaf, 5 juli 2018
Voornoemd nieuwsbericht roept de volgende vraag op:
Is wijziging van de wet noodzakelijk?
Het recht op omgang
Op grond van artikel 1:377a lid 1 BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders.
Het recht op omgang is een fundamenteel recht van ouder en kind. Ieder kind heeft recht op een ongestoorde band met zijn ouders en het is de plicht van ouders om de band tussen het kind en de andere ouder te behouden en versterken. In de internationale verdragen is het recht op omgang gewaarborgd in artikel 8 EVRM en specifiek voor het kind in artikel 9 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
Inspanningsverplichting en maatregelen
Uitgaande van een situatie waarbij de weigerachtige ouder geen geslaagd beroep kan doen op ontzeggingsgronden voor omgang maar om andere (persoonlijke) redenen geen medewerking verleent aan de totstandkoming of nakoming van omgang, heeft de rechter op grond van de huidige wetgeving legio mogelijkheden om gepaste maatregelen te treffen teneinde de weiger-ouder alsnog te dwingen.
Op grond van artikel 8 EVRM heeft de rechter, volgens de Hoge Raad (HR 17 januari 2014 ECLI:NL:HR:2014:91), zelfs de verplichting om zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken en aldus alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te treffen om de weiger-ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan de totstandkoming en uitvoering van de omgangsregeling.
Als gepaste maatregelen hebben onder andere te gelden:
1. benoeming van een bijzondere curator:
De rechter kan een bijzondere curator benoemen om de belangen van de minderjarige te behartigen en te onderzoeken wat de wensen en de behoeften van het kind zijn ten aanzien van de omgang tussen ouder en kind
2. uitspreken van een ondertoezichtstelling (OTS):
Het kind kan door de strijd tussen ouders dusdanig emotioneel worden belast dat sprake is van een bedreigde ontwikkeling. In dat geval kan de rechter een ondertoezichtstelling uitspreken. De ondertoezichtstelling heeft een dwingend karakter. Dit is dus geen vorm van vrijblijvende hulpverlening.
3. forensische mediation
De forensische mediator wordt aangesteld door de rechter. Het is een vorm van verplichte mediation waarbij de mediator een actieve rol heeft en gericht advies geeft aan de rechter. De mediator is een deskundige die aandacht besteedt aan de onderliggende emoties van partijen en hun conflictstijlen. Deze mediator heeft ook de mogelijkheid om met de kinderen te praten.
4. hulpverleningstraject inzake ouderschapsreorganisatie
Deze vorm van hulpverlening wordt onder andere ingezet bij een traject tot contactherstel waarbij wordt gestart met een begeleide contactregeling. Partijen worden betrokken in het traject tot contactherstel of uitvoering van de contactregeling en gaan onder leiding van een hulpverlener met elkaar in gesprek. Doel is het verbeteren van de ouderrelatie en de totstandkoming van een structurele, veelal onbegeleide, contactregeling.
5. uithuisplaatsing (UHP)
De uithuisplaatsing is een vergaande maatregel waarbij het kind dag en nacht op een neutrale plek wordt geplaatst, bijvoorbeeld in een pleeggezin of gezinshuis. Een kind kan in zijn ontwikkeling worden bedreigd, omdat hij wordt belemmerd in een onbelast contact met een van de ouders. De weerstand van de verzorgende ouder ten opzichte van de omgangsregeling veroorzaakt bij de minderjarige bijvoorbeeld een loyaliteitsconflict, dat zich kan uiten in onhandelbaar gedrag of psychische problemen. De machtiging tot uithuisplaatsing kan niet zonder goede gronden worden verleend. Het is een ultimum remedium dat in sommige gevallen geëigend is om ruimte voor contact te creëren tussen ouder en kind.
6. op verzoek van de ouder: wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind:
De hoofdverblijfplaats van het kind kan worden gewijzigd van de verzorgende ouder naar de niet-verzorgende ouder. De ouder die het kind in eerste instantie verzorgde krijgt in dat geval een omgangsregeling met het kind en de ouder die omgang heeft verzocht, wordt de verzorgende ouder. Soms gebeurt dit op advies van de Raad voor de Kinderbescherming naar aanleiding van een onderzoek ter beantwoording van de vraag welke regeling in het belang van het kind wordt geacht.
7. dwangsommen
De ouder die recht heeft op omgang met het kind, kan nakoming van de omgangsregeling vorderen op straffe van een dwangsom. De rechter kan die vordering toewijzen en in dat geval dient de weiger-ouder een geldbedrag aan de niet verzorgende ouder te betalen voor iedere keer dat de omgang niet wordt nagekomen.
Inzet van strafrecht
Terugkomend op het nieuwsbericht van 5 juli 2018 kan worden opgemerkt dat er al een scala aan maatregelen voorhanden is om de weiger-ouder tot omgang te bewegen. Het wijzen op de (vergaande) mogelijkheid van een uithuisplaatsing of een ondertoezichtstelling is in sommige gevallen voldoende om de weiger-ouder over de streep te trekken en totstandkoming dan wel uitvoering van de omgangsregeling af te dwingen. Desondanks is er een kleine groep ouders die niet in staat blijkt om het belang van het kind voorop te stellen en de ouderrelatie los te zien van de (ex)partnerrelatie. Is inzet van het strafrecht dan het juiste middel om omgang af te dwingen? Inzet van het strafrecht kan ertoe leiden dat het kind nog verder in zijn belangen wordt geschaad. Het is ook (nog) niet duidelijk op welke wijze de inzet van het strafrecht soelaas moet gaan bieden. Voorzichtigheid hiermee lijkt echter geboden. Het kind blijft veelal de dupe van de strijd tussen ouders. Als er niet wordt ingezet op verbetering van de relatie tussen ouders, lijkt geen enkel middel geëigend. Forensische mediation of ouderschapsreorganisatie zou dan ook een beter alternatief zijn dan inzet van het strafrecht.
Gelet op het aantal maatregelen dat reeds voorhanden is om de weiger-ouder te dwingen, is een wetswijziging niet noodzakelijk. Wel is het noodzakelijk dat de rechter zich aan de inspanningsverplichting houdt die voortvloeit uit artikel 8 EVRM en dat hij de voorhanden zijnde middelen voldoende benut, afgestemd op de belangen van de minderjarige.
Heeft u een geschil over omgang? Voor een vrijblijvend advies kunt u contact opnemen met Van der Leeuw Advocatuur.
mw. mr. D. Klinkers