Ga naar hoofdinhoud

In een recente beschikking van de rechtbank Midden-Nederland werd geoordeeld over een verzoek tot faillietverklaring van een vrouw, echtgenote van een failliete ondernemer. De rechtbank wees het verzoek echter af.

Deze uitspraak is relevant voor zowel schuldeisers als ondernemers in een huwelijksgemeenschap.

Wanneer mag een echtgenoot aansprakelijk worden gehouden voor schulden die voortvloeien uit ondernemingsactiviteiten van de ander?

De casus

Drie investeerders hadden aanzienlijke bedragen uitgeleend aan een vennootschap die werd bestuurd door de echtgenoot van de verweerster. De ondernemer was inmiddels failliet verklaard. Volgens de investeerders was de echtgenote medeverantwoordelijk voor het ontstaan van de schulden en mogelijk beschikte zij over privévermogen buiten de gemeenschap van goederen. Daarom verzochten zij ook haar failliet te verklaren.

De rechtbank wees dit verzoek af. Uit de motivering blijkt dat de maatstaf voor een faillissement strikter wordt toegepast dan de verzoekers vermoedelijk hadden aangenomen.

Juridisch kader

Geen schulden, geen faillissement

De investeerders stelden dat de echtgenote mede aansprakelijk was uit hoofde van geldleningen of onrechtmatig handelen. De rechtbank concludeerde echter dat er geen enkele overeenkomst was tussen haar en de verzoekers. Zij was geen partij bij de leningsovereenkomsten en had geen persoonlijke garantstelling afgegeven.

De enkele omstandigheid dat zij in gemeenschap van goederen was gehuwd, maakt haar nog geen schuldenaar. Zonder een zelfstandige schuldpositie is er geen grond voor faillietverklaring.

Toestemming ex artikel 1:88 BW schept geen hoofdelijke aansprakelijkheid

De echtgenote had op een document geschreven dat zij toestemming gaf in de zin van artikel 1:88 BW. Die toestemming is in dit geval niet nodig, oordeelt de rechtbank. Immers, de ondernemer handelde in de normale uitoefening van zijn bedrijf. Belangrijker nog: zelfs als toestemming vereist zou zijn, leidt dit niet tot een hoofdelijke aansprakelijkheid van de echtgenoot. De toestemming impliceert geen partij- of schuldenaarschap.

Onrechtmatig handelen vereist onderbouwing

De investeerders suggereerden dat de echtgenote hen actief bij haar echtgenoot had aangedragen, terwijl zij zou hebben geweten dat de leningen niet zouden worden terugbetaald. De rechtbank vond hiervoor geen objectief bewijs. Verweerster ontkende betrokkenheid, en er was geen documentatie waaruit kennis of opzet bleek. Ook een aangifte van oplichting tegen haar echtgenoot en opmerkingen over diens uitgavenpatroon boden daarvoor onvoldoende grondslag.

Wanneer is faillietverklaring mogelijk?

Volgens artikel 1 van de Faillissementswet moet sprake zijn van:

  • Een vordering op de schuldenaar;

  • En een toestand van opgehouden te betalen;

  • Er zijn twee of meer schulden bij verschillende schuldeisers, waarvan ten minste één schuld opeisbaar is (= een verstreken betalingstermijn).

Als niet is aangetoond dat iemand schuldenaar is, komt men aan de andere voorwaarden niet toe.

Belang voor de praktijk

Voor schuldeisers:

  • Een faillissementsverzoek tegen een echtgenoot van een ondernemer vereist meer dan slechts een verwijzing naar gemeenschap van goederen.

  • Zonder contractuele of buitencontractuele grondslag is faillietverklaring niet mogelijk.

Voor ondernemers en hun partners:

  • Let op dat faillissement van de ondernemer het privévermogen en de gemeenschap van goederen met de echtgenoot omvat, tenzij er huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld. Het faillissement strekt zich niet uit over het eventuele privévermogen van de echtgenoot (artikel 20 Fw juncto artikel 1:96, lid 1 BW).

Resumé

Van der Leeuw Advocatuur adviseert en procedeert voor ondernemers. Neem gerust contact met ons op voor een sparringsessie of juridisch advies.

mw. mr. J.A.M. Sampers

Laat een reactie achter