Ga naar hoofdinhoud

Wat gebeurt er als je tijdens een veiling een binnenkomende kennis begroet, maar de veilingmeester dit gebaar opvat als een bieding?

Vorige week vond het FEI WBFSH Jumping World Breeding Championship for Young Horses plaats bij manage Zangersheide. Daarnaast vond het de Zangersheide Quality Auction (een veiling van jonge paarden) plaats.

Zoals iedere jurist bij een openstaand kelderluik denkt aan het Kelderluikarrest, dacht ik bij deze veiling meteen aan de Trierer Weinversteigerung — een klassiek voorbeeld uit de Duitse leerboeken.

Het draait daar om een ontspoorde wilsverklaring: iemand steekt in de veilingzaal zijn hand op om een kennis te groeten, maar dat gebaar wordt door de veilingmeester als een bod opgevat.

We hebben dan een verklaring die eruitziet als een wilsuiting, maar dat niet bedoeld was. De wil (groeten) en de verklaring (bieden) vallen uiteen.

Wat zegt het Nederlandse recht hierover?

Volgens artikel 3:33 BW vereist elke rechtshandeling “een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.”.
Wanneer wil en verklaring uiteenlopen, zoals in de veilingcasus, komt er in principe geen rechtshandeling tot stand. De hand opsteken was immers geen op een koop gerichte wil.

Betekent dat dan je niet gebonden bent aan de koop? Nee.

Ons recht beschermt ook het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij. Die bescherming is neergelegd in artikel 3:35 BW. Dit artikel bepaalt dat iemand tóch aan zijn verklaring kan worden gehouden, als de wederpartij redelijkerwijs mocht aannemen dat de verklaring overeenstemde met de wil van de verklaarder.

Met andere woorden:
De schijn van een wil kan worden beschermd als de ander daarop in redelijkheid mocht vertrouwen.

Toegepast op de veilingcasus

Als de veilingmeester het handgebaar van A opvat als een bieding, rijst de vraag: was dat vertrouwen gerechtvaardigd?

  • Bevond degene zich in een veilingzaal, op het moment dat daadwerkelijk werd geboden?
  • Was zijn handgebaar vergelijkbaar met dat van andere bieders?
  • Waren er geen aanwijzingen dat hij slechts wilde groeten?

Als het antwoord op deze vragen ja luidt, dan mocht de veilingmeester redelijkerwijs aannemen dat A wilde bieden. In dat geval is A volgens art. 3:35 toch gebonden aan het bod, ondanks dat zijn innerlijke wil ontbrak.

Is het vertrouwen echter niet gerechtvaardigd — bijvoorbeeld omdat duidelijk zichtbaar was dat A enkel zwaaide naar een kennis — dan geldt art. 3:33 onverkort:
Er is geen overeenkomst tot stand gekomen.

Conclusie

Wat gebeurt er dus als je tijdens een veiling een kennis groet en de veilingmeester denkt dat je biedt?

In principe geen geldige bieding, want er ontbreekt een op koop gerichte wil (art. 3:33).

Tenzij de veilingmeester in redelijkheid mocht vertrouwen dat jouw gebaar een bod was (art. 3:35).
En zelfs dan kan de redelijkheid en billijkheid nog een correctie bieden als de uitkomst te onrechtvaardig is.

mr. J.A.M. (Juliëtte) Sampers

Advocaat te Roermond

Laat een reactie achter