In een eerder op onze site verschenen artikel, kwam aan de orde wanneer een onderneming in de huwelijksgemeenschap valt. Bent u er na het lezen van dit artikel achter gekomen dat de onderneming buiten de huwelijksgemeenschap valt? Niet getreurd, artikel 1:95 BW biedt wellicht nog mogelijkheden. Op grond van dit artikel kan de echtgenoot-niet-ondernemer soms aanspraak maken op een redelijke vergoeding.
Artikel 1:95a BW
Artikel 1:95a BW luidt:
“Indien een onderneming buiten de gemeenschap valt, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen.”
Voor wie is de redelijke vergoeding bedoeld?
De meeste ondernemers zijn gehuwd op huwelijke voorwaarden. Meestal is daarin een koude uitsluiting opgenomen. Dat betekent dat schulden en eigendommen gescheiden blijven. Aan de ene kant ligt daaraan de gedachte ten grondslag dat de echtgenoot-niet-ondernemer niet voor de helft gerechtigd is in het ondernemersvermogen. Anderzijds geniet de echtgenoot-niet-ondernemer ook bescherming voor eventuele ondernemersrisico’s.
Wat is de gedachte achter artikel 1:95a BW? “De gedachte achter deze bepaling is dat bij ondernemers met een privéonderneming de gemeenschap op een gelijke wijze zou moeten meeprofiteren als wanneer de echtgenoot zou werken voor een salaris”, zo formuleerde het gerechtshof Den Haag het treffend.
Dus ook als de echtgenoot-niet-ondernemer zelf geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij het bedrijf, kan er een aanspraak bestaan.
Let wel op, artikel 1:95a BW kan worden uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden. Is dat het geval, dan vist de echtgenoot-niet-ondernemers alsnog achter het net. Wees er bovendien op bedacht dat dit artikel ook geldt voor huwelijken vóór 2018.
Wat is dan een redelijke vergoeding?
Dat is een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is. Artikel 1:95a BW geeft geen formule voor het berekenen van een redelijke vergoeding. Het zal daarom altijd afhankelijk zijn van alle omstandigheden welke vergoeding redelijk is.
Toch is het niet helemaal nattevingerwerk. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat vergoeding moet zijn gebaseerd op de bijdrage die een echtgenoot levert. De groei die het bedrijf doormaakt door deze inspanning, is leidend. De wetgever gaf een voorbeeld (enigszins redactioneel aangepast):
Man en vrouw gaan trouwen met huwelijkse voorwaarden inclusief koude uitsluiting. Net het huwelijk is de man een eigen bedrijf gestart. Dat bedrijf valt buiten de gemeenschap van goederen. Tijdens het huwelijk steekt de man veel tijd en energie in de onderneming. Deze inspanningen werpen vruchten af: het bedrijf groeit. De inkomsten belanden niet op de gemeenschappelijk rekening, maar blijven voor de man. Tien jaar later is het bedrijf in financiële bloei, maar de affectieve relatie tussen de man en de vrouw is helaas verwaterd. De vrouw kan nu een beroep doen op artikel 1:95a BW, ondanks dat de onderneming niet in de huwelijksgemeenschap valt.
Hoe zou deze vergoeding nu berekend kunnen worden? Er moet een vergelijking gemaakt worden tussen de waarde van het ondernemingsvermogen vóór het huwelijk en het ondernemingsvermogen op het moment van scheiden. Specifiek is van belang of de groei te danken is aan inspanningen van (een der) echtgenoten. Verder kan gekeken worden naar vergelijkbare ondernemingen en de beloningen die daar gangbaar zijn.
Overigens, als inkomsten uit onderneming wel beschikbaar zijn voor beide echtgenoten, dan bestaat er geen aanspraak op grond van artikel 1:95a BW. Immers, dan zijn de inkomsten al ten bate van beide echtgenoten gekomen.
Resumé
Dit onderwerp blijft maatwerk. Van der Leeuw Advocatuur levert graag maatwerk. We treden veelvuldig – met veel genoegen – op namens de ondernemers. Wenst u ook gebruik te maken van onze diensten of wilt u het overleg aangaan? Wees van harte welkom en neem eens contact op, dan informeren wij u graag over de mogelijkheden.
Graag tot ziens!
mr. R.A.J. van der Leeuw